Eerst vraagt de psycholoog je om te vertellen wat er is gebeurd. Dan vraagt hij of zij je om het verhaal stil te zetten bij een ‘plaatje’ dat je nu nog het naarst vindt. Terwijl jij je concentreert op dat plaatje en op wat je daar nu bij denkt en voelt, laat de psycholoog je tegelijkertijd iets héél anders doen.
Bijvoorbeeld:
- Met je ogen lichtjes volgen die heen en weer gaan op een balk.
- Met je ogen de vingers van de psycholoog volgen die voor je gezicht heen en weer bewegen.
- Luisteren naar geluidjes via een koptelefoon.
- Trillende muisjes in je handen vasthouden.
- Met je handen trommelen op de handen van de klinisch psycholoog of andersom.
Tussendoor vraagt de psycholoog steeds wat je merkt of wat er in je opkomt. Dat kunnen beelden, gedachten of gevoelens zijn, maar ook iets in je lichaam zoals spanning en pijn. De behandeling gaat door totdat je het niet meer naar vindt om aan die ervaring(en) te denken.